Vleermuis
Vleermuizen (Chiroptera) zijn nuttige insecteneters. Ze zijn opgenomen in de Habitatrichtlijn bijlage IV en genieten hiermee zware bescherming op Europees niveau. Het is niet toegestaan deze dieren te doden, te vangen, te verstoren of in bezit te hebben.
In Nederland kennen we een 20-tal soort vleermuizen. De meest algemene soorten zijn:
-
gewone dwergvleermuis,
-
gewone grootoorvleermuis,
-
laatvlieger,
-
rosse vleermuis,
-
watervleermuis.
Door verstoring en verdwijning van verblijfplaatsen zijn vleermuizen flink in aantal afgenomen en zijn er soorten uit Nederland verdwenen.
Vleermuizen zijn nacht actieve, vliegende zoogdieren en voeden zich met insecten. Om insecten te kunnen vangen en zich te oriënteren in het donker gebruiken vleermuizen echolocatie. Hierbij worden ultrasone geluiden uitgestoten en geluisterd naar de echo van deze geluiden om afstand tot bepaalde voorwerpen te bepalen. Deze geluiden zijn soort specifiek en kunnen met een Bat-detector, beluisterd worden. Afhankelijk van het type vleermuis zijn er verschillende wensen wat betreft hun verblijfplaats:
– Zomer- of kraamverblijfplaats vrouwtjes: Hier worden de jongen grootgebracht. Meestal leven ze hierbij in groepen(kolonies)
– Zomer- of mannenverblijfplaats: De mannetjes wonen in de zomer soms solitair, soms in groepen, maar altijd op een andere plaats dan de vrouwtjes van hun soort.
– Tijdelijke of paarverblijfplaats: Tijdens de reis van de zomer- naar winterkolonie kennen vleermuizen vaak ook tussenkwartieren, waar ze kort verblijven. Zowel de mannetjes als de vrouwtjes trekken aan het einde van de zomer naar speciale paarkwartieren.
– Winterverblijfplaats: Vleermuizen overwinteren, in winterslaap, in gebouwen, bunkers, ijskelders, groeven en boomholtes.
Onderzoek
Bij geplande sloop en isolatiewerkzaamheden is vooraf vaak vleermuisonderzoek nodig omdat de bestaande verblijven aangetast, vernietigd of minder geschikt kunnen worden.
Vleermuizen hebben een jaarcyclus waarbinnen zij per seizoen op een andere manier gebruik kunnen maken van een gebied. Daardoor kan een vleesmuisonderzoek tot 1 jaar in beslag nemen.
Het onderzoek wordt vooral uitgevoerd van half mei tot half juni en van half augustus tot eind september. Afhankelijk van het te onderzoeken gebied en van te verwachten vleermuizen worden er meestal in half april/half juni 2 bezoeken gebracht en ook 2 bezoeken half augustus/half september. Hierbij wordt zowel visueel als auditief geïnventariseerd. Het onderzoek is specifiek gericht op het in kaart brengen van verblijfplaatsen, soortsamenstelling en gebiedsgebruik. De voorzomerbezoeken worden uitgevoerd voor het in kaart brengen van kraam- en zomerverblijven. Tijdens de nazomerronden ligt de nadruk op het in kaart brengen van balts- en paarlocaties en indicaties voor winterverblijven. Het ochtendbezoek wordt uitgevoerd vanaf enkele uren voor zonsopkomst tot zonsopkomst. Het avondbezoek wordt gestart ruim voor zonsondergang tot enkele uren hierna. Voor het onderzoek maken wij altijd gebruik van de de Batlogger M. Deze registreert en neemt de geluiden op waarna we ook een uitgebreide analyse kunnen maken.
Vanwege de complexe levenswijze van vleermuizen en om het onderzoek kwalitatief te waarborgen is de onderzoeksmethode naar deze dieren vastgelegd in een onderzoeksprotocol. Dit vleermuisprotocol is opgesteld door een samenwerking tussen Netwerk Groene Bureaus, Dienst Landelijk Gebied, de Zoogdiervereniging en Gegevensautoriteit Natuur. Hierin staat vastgelegd voor welke soorten en functies, welke arbeidsinspanning geleverd dient te worden en onder welke omstandigheden om zodoende de kwaliteit van het onderzoek te kunnen garanderen.